Op 4 oktober 1903 ging een 23-jarige man naar het huis waar Beethoven was overleden in Wenen en schoot zichzelf neer. Otto Weininger voelde zich een groot genie; hij hoopte op zijn laatste momenten iets van Beethovens glans in zich op te nemen. Het werkte. Het obscure boek dat hij achterliet, Geslacht en karakterkreeg snel de erkenning waar de auteur naar hunkerde. Weiningers theatrale zelfmoord inspireerde copycats en trok bewonderaars. De nazi-grootvader Dietrich Eckart, Hitler doorgegeven zei tegen zijn eetgezellen in december 1941 dat Weininger de enige respectabele Jood was die hij ooit was tegengekomen – omdat hij zelfmoord pleegde “zodra hij inzag dat de Jood leeft van het verval van andere volkeren”. (Dit telde uiteindelijk niet zoveel; de geschriften van Weininger wel verboden in het Derde Rijk toch.)
Geslacht en karakter vond vooral succes onder gemartelde, sombere jonge mannen zoals de auteur ervan. Ludwig Wittgenstein las het als schooljongen en bleef er de rest van zijn leven aan toegewijd. In een brief aan zijn beschermelinge, Elizabeth Anscombe, gaf hij de voorkeur aan Weininger boven Kafka: Kafka bezorgde zichzelf “veel moeite om niet over zijn problemen te schrijven”, terwijl Weininger de moed had om het allemaal onder ogen te zien. Weininger zorgt voor meesterlijk Ray Monk biografie van Wittgenstein met zijn meesterthema. Wat Wittgenstein van Weininger overnam was de ‘draai’ aan Kants morele wet die Monk tot ondertitel van zijn boek maakte: ‘De plicht van het genie.’
De meesten die lezen Geslacht en karakter vinden er vandaag de dag hun weg naartoe via Wittgenstein. In augustus 1931 merkte Wittgenstein tegen GE Moore op dat Weininger “zeer vreemd voor u moet voelen”, en dat hij zich voor de lezer van de 21e eeuw ongetwijfeld nog vreemder zal voelen. Zijn ingewikkelde vermenging van vrouwenhaat met antisemitisme is even verbijsterend als onaangenaam. Maar hoewel hij zich in het begin verontschuldigt voor het feit dat het boek ‘grotendeels niet van een kwaliteit is die op het eerste gezicht begrepen en geabsorbeerd kan worden’, is het verrassend leesbaar. Soms klinkt het bekend. Weininger combineerde ideeën die we nu alleen in de meer esoterische uithoeken van online-rechts zouden vinden, met ideeën die tegenwoordig worden omarmd op afdelingen voor genderstudies. Hij is Judith Butler en Pervert uit de Bronstijd.
Het belangrijkste doelwit van Geslacht en karakter is vrouwelijkheid. Weininger wist dat zijn boek de weinige vrouwelijke lezers zou kunnen beledigen; hij merkt in het begin op dat niets hem in hun gedachten zou ‘rehabiliteren’. Hij was niet zo bedroefd bij de gedachte aan hun afkeuring. ‘De man’, schrijft hij, ‘leeft bewust; het vrouwtje leeft onbewust.” Vrouwen denken niet aan gedachten, maar aan wat hij ‘henids’ noemde: halfbakken ideeën die meer op gevoelens lijken. Vrouwen zijn roddelachtig, sensueel en inhoudsloos. Hun enige liefde in het leven, zo wordt ons verteld, is matchmaking.
“Ludwig Wittgenstein las het als schooljongen en bleef er de rest van zijn leven aan toegewijd.”
Maar als Weininger over mannen en vrouwen spreekt, heeft hij het niet over biologische categorieën. Hij is in feite een vroege criticus van het biologisch essentialisme en een voorstander van genderfluïditeit. Alle mensen, zo beweerde hij, zijn a mengeling van mannelijkheid en vrouwelijkheid; ze bestaan allemaal langs een spectrum, in verschillende ‘overgangsvormen’. Weininger presenteerde zijn argument als een “volledige herziening van de tot nu toe aanvaarde feiten”, en het is een herziening die sindsdien voet aan de grond heeft gehouden.