Nederlandse Christenen Financieren Israëlische Kolonistenbeweging INDIGNATIE AI & Politiek


“Ssssst… Hoor je dat?” Ludi Oster gebaart naar de glooiende heuvels. De oproep tot gebed, afkomstig uit een handvol nabijgelegen Palestijnse dorpen, galmt over de heuvels. ‘Verschrikkelijk, hè? Dat lawaai? En ze komen steeds dichterbij.’

Oster, geboren in Siberië, is al enkele decennia een trotse inwoner van Barkan. Samen met zo’n tweeduizend kolonisten woont Oster – lang grijs haar, zwarte bodywarmer – in de nederzetting op de Westelijke Jordaanoever. Begin jaren tachtig werd Barkan gesticht op grond die toebehoorde aan twee Palestijnse dorpen – grond die inmiddels door de staat Israël is geconfisqueerd.

Maar het woord “nederzetting” kan niet op Barkan worden toegepast, benadrukt Oster nadrukkelijk, omdat het te tijdelijk, te provisorisch klinkt. De juiste term is “dorp”. Terwijl ze ons rondleidt door ‘haar Barkan’, wijst ze naar een perk bloeiende tulpen: een cadeau van vrienden in Nederland. Ongevraagd noemt ze de Nederlandse radicaalrechtse politicus Geert Wilders. ‘Hij was hier!’.

Oster voelt zich vaak onveilig, zegt ze. ‘Er is een constante dreiging.’ Het zijn de Palestijnen die in de nabijgelegen dorpen wonen, zo wordt ons verteld. Ze neemt ons mee naar de rand van de nederzetting, naar een van de vele geïmproviseerde wachtposten. ‘De ogen’, noemt ze ze liefkozend. Oster wijst naar een rotspunt midden in de Palestijnse olijfgaard die direct grenst aan Barkan. ‘Soms staan ​​ze daar’, zegt ze ernstig. ‘Ze zwaaien, ze maken lawaai.’ Als ze niet weggaan, moeten de kolonisten in actie komen, zegt Oster. ‘We gaan erheen met een auto, met een geweer, we schieten in de lucht. Als dat niet helpt, bellen we het leger.’

Aan de andere kant van Barkan kijkt een gloednieuw huisje uit over de vallei ten noorden van de nederzetting. Sinds de feestelijke opening afgelopen november dient het als een plek waar patrouilles even kunnen pauzeren. Buiten de pittoreske blokhut wappert een Israëlische vlag langzaam in de zachte wind. Binnen is de lucht gevuld met de geur van behandeld hout en nieuwe meubels. In de hoek naast de ingang prijkt een groot bord met het logo van ‘Building with Israel’, de businessclub van de Nederlandse stichting Christenen voor Israël.

Het was de businessclub van Christians for Israel die het huisje volledig financierde. Oster pakt haar telefoon en laat ons een video zien van de openingsceremonie. Een man houdt een toespraak voor een groep van dertig, misschien wel veertig aanwezigen. Zijn woorden worden door een tolk naar het Nederlands vertaald: ‘Het was mijn droom om dit huis hier te bouwen, zodat de soldaten die hier zijn voor onze veiligheid, voor de veiligheid van de mensen in het hart van het land, hier kunnen komen ontspannen en genieten van het prachtige uitzicht.’

Nederlands gereformeerde christelijke organisaties zetten zich al decennialang in voor de Israëlische zaak. Door middel van fondsenwerving, vrijwilligerswerk en het bouwen van huizen voor Joden die willen emigreren, steunen ze een breed scala aan projecten in ‘het beloofde land’. Jaarlijks zamelen de verschillende stichtingen miljoenen in. Die gelden worden echter niet alleen binnen de internationaal erkende grenzen van Israël besteed.

Nederlandse christenen steunen ook structureel Israëlische gemeenschappen en projecten op de bezette Westelijke Jordaanoever: in 2023 ging er minstens 420.000 euro naar kolonisten. Dit staat haaks op het officiële standpunt van de Nederlandse regering over het Israëlisch-Palestijnse vredesproces, het recente advies van het Internationaal Gerechtshof en het diplomatieke standpunt van de Europese Unie over het Israëlische nederzettingenbeleid.

Christelijke weldoeners financieren in toenemende mate cruciale onderdelen van de kolonistenbeweging: de bouw van woningen voor burgers, infrastructuur voor Israëlische soldaten, het leveren van bewakingscamera’s en surveillancedrones. Een Nederlandse belastingvrije ‘goede doeleninstelling’ biedt zelfs de mogelijkheid om vuurwapenaankopen voor kolonisten te financieren.

Deze bevindingen zijn het resultaat van een maandenlang onderzoek door het Nederlandse onderzoeksplatform Investico en haar mediapartners BOOS , De Groene Amsterdammer en het Nederlands Dagblad . We analyseerden meer dan honderd nieuwsbrieven, financiële rapporten, lezingen en archieven van organisaties die kolonisten op de Westelijke Jordaanoever ondersteunen. We deden verslag ter plaatse in nederzettingen en gingen undercover om te onderzoeken of Nederlandse christenen ook vuurwapens voor kolonisten financieren.

Terwijl de Israëlische regering in stilte de bezetting van Palestijns grondgebied aanmoedigt, is het de internationale financiering – vanuit Nederland en elders – die openlijk kolonisten aan de grens van de Palestijnse verdrijving steunt en hen helpt bij de kolonisatie van de Westelijke Jordaanoever. ‘Dit vormt een hele reeks mensenrechtenschendingen’, concludeert een expert.

Quiz 60

Kvish 60 – snelweg 60 – loopt dwars door de Westelijke Jordaanoever en verbindt de zuidelijke stad Hebron met de Noord-Palestijnse steden Ramallah, Nablus en Jenin. De snelweg loopt langs talloze nederzettingen. Sommige daarvan zijn uitgegroeid tot complete steden, compleet met diverse scholen, winkelcentra en luxe restaurants. In de verte liggen de heuvels bezaaid met eenvoudige, sobere buitenposten: de kleinschalige nederzettingen, vaak slechts tenten of een opeenhoping van stacaravans, die de frontlinie vormen in de Israëlische kolonisatiepogingen.

Om de paar kilometer staan ​​langs de Kvish 60, langs de weg, ruwe, betonnen wachtposten, bemand door zwaarbewapende Israëlische soldaten die door hun geweerkijkers naar het verkeer staren. Bijna altijd hangt er een felgele vlag in de buurt, versierd met een blauwe kroon en het woord ‘Messias’ in het Hebreeuws; het is het symbool van de Chabad Lubavitch-beweging. De ultraorthodoxe gemeenschap is overal op de Westelijke Jordaanoever te vinden – gehoor gevend aan de oproep van hun overleden rabbijn om zich over de hele wereld te verspreiden en zich te vermenigvuldigen.

Het is eind januari, een week nadat de wapenstilstand in Gaza van kracht werd, en de spanningen op de Westelijke Jordaanoever lopen op. Het Israëlische leger voerde enkele dagen eerder een grootschalige aanval uit op de Palestijnse stad Jenin, waarbij tientallen burgers omkwamen. Bijna dagelijks waarschuwen nieuwsberichten voor incidenten langs de Kvish 60. De veranderende sfeer is overal merkbaar, vooral bij de ingang van de nederzettingen. Bij de poort stellen gewapende mannen nieuwsgierige vragen: wie komen we ontmoeten? Is onze afspraak bevestigd? Mogen we onze papieren laten zien?

Op een ochtend in Revava rolt een vrolijk lied over de heuvels rond de nederzetting. Het is een lied met Hebreeuwse tekst, begeleid door een vrolijke gitaar. Revava, Hebreeuws voor ’tienduizend’, dankt zijn naam aan een Bijbelvers: Wij wensen u toe dat u de moeder van tienduizenden zult worden, en dat zij de steden van uw vijanden zullen innemen. De nederzetting werd gesticht in 1991, op land dat Israël had geconfisqueerd van twee eeuwenoude Palestijnse dorpen, Deir Istiya en Haris.

Aan de rand van Revava schitteren een handvol kleine witte huisjes in de zon. De nieuw gebouwde prefabwoningen lijken op een stacaravanpark, waar minstens tien gezinnen in bescheiden mate wonen. Kleine ramen bieden uitzicht op een uitgestrekte olijfboomgaard: groene en grijze bomen bedekken de ondiepe vallei.

Het Hebreeuwse lied klinkt een paar uur later weer over de heuvels. Remember Me, zo heet het, en de tekst is gebaseerd op een vers uit het Oude Testament. ‘Gedenk mij toch, en versterk mij toch, o God, slechts deze keer, opdat ik mij onmiddellijk op de Filistijnen wreek voor mijn beide ogen.’ Het lied dient als een ‘wraaklied’ voor Israëlische nationalisten, een strijdkreet die oproept tot wraak op de Palestijnen.

Het geluid bereikt de kleine witte huisjes aan de rand van de nederzetting. ‘De Nieuwe Immigrantenwijk in Revava’, staat er op een ietwat versleten bord bij de ingang van de wijk. ‘Dankzij de vrijgevigheid van Kenneth Copeland Ministries’, vervolgt het, ‘en Christenen voor Israël’.

16 miljoen euro

‘Christenen voor Israël’ gelooft dat de natie Israël, inclusief Judea en Samaria, toebehoort aan het Joodse volk, staat te lezen op de website van de Nederlandse stichting. ‘Judea en Samaria’ is de Bijbelse naam voor wat nu de Westelijke Jordaanoever heet. Vanuit hun overtuiging dat Israël door God aan de Joden is beloofd, streeft de organisatie ernaar die belofte werkelijkheid te laten worden. Volgens hun Bijbelse logica moeten de Joden ’terugkeren’ naar Israël voordat de Messias terugkeert, wat uiteindelijk de Dag des Oordeels inluidt.

Uit ons onderzoek blijkt dat Nederlandse christelijke organisaties Israël niet alleen met gebed, maar ook met daden steunen. Ten minste vijftien stichtingen, met een totaalbudget van 16 miljoen euro in 2023, geven invulling aan hun religieuze betrokkenheid bij Israël, zowel materieel als financieel. Tien van deze stichtingen financieren rechtstreeks illegale nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever, goed voor een bijdrage van minstens 420.000 euro. Dit aantal is waarschijnlijk een forse onderschatting, aangezien de meeste stichtingen geen transparantie bieden over welke projecten ze precies steunen, noch over de hoogte van het bedrag.

De organisaties variëren in omvang en reikwijdte. Zo is er Nachamu Nachamu Ami, die verschillende zeecontainers vol meubels, kleding en andere goederen naar de beruchte nederzetting Itamar en de omliggende buitenposten heeft gestuurd. Het Comité Gemeentehulp Israël zamelt geld in om een ​​pro-life echtpaar en hun humanitaire inspanningen in Na’ale, een nederzetting vlakbij Ramallah, te ondersteunen.

De Shoresh Foundation stuurt geld naar kolonisten en financiert nachtkijkers en kogelwerende vesten voor Israëlische soldaten. Vision for Israel voorziet Israëlische soldaten – voornamelijk kolonisten die reservisten zijn geworden – die gestationeerd zijn op de Westelijke Jordaanoever van winterjassen, en Keuningshof, een verzorgingstehuis op het platteland voor mensen met een beperking, steunt financieel de snelgroeiende nederzetting Beit Yatir. Met uitzondering van laatstgenoemde hebben alle organisaties een charitatieve status, waardoor donateurs in aanmerking komen voor belastingteruggave.

Christians for Israel (CfI), gevestigd in het slaperige stadje Nijkerk, is verreweg de grootste van de actief christelijk-zionistische stichtingen in Nederland. De stichting draait volledig op donaties: zo’n € 13 miljoen in 2023. Ze geven maandelijks een magazine uit, produceren een wekelijks nieuwsprogramma en organiseren vrijwilligersreizen naar het beloofde land. Joden wereldwijd kunnen rekenen op de steun van CfI: in 2022 besteedde de organisatie ongeveer € 8 miljoen om zo’n 17.000 Joden te helpen bij hun migratie naar Israël, inclusief de reiskosten vanuit Ethiopië, Rusland en andere landen.

Een aantal van deze immigranten is inmiddels hervestigd op de Westelijke Jordaanoever en ontvangt zelfs een maandelijkse toelage van CfI. De businessclub van de stichting, die het huis voor Israëlische soldaten in Barkan bouwde, haalde in 2023 een half miljoen euro op.

Al begin jaren negentig haalde CfI de krantenkoppen met hun betrokkenheid bij de Westelijke Jordaanoever. Ze haalden meer dan een miljoen gulden (ongeveer een half miljoen euro) op voor de bouw van een nieuwe immigrantenwijk net ten zuiden van Jeruzalem, genaamd ‘Holland Village’, en droegen bij aan de hervestiging van honderden gezinnen – op Palestijns grondgebied. De aankondiging van de fondsenwerving leidde tot een wekenlang debat in zowel het Nederlandse parlement als de media, maar ondanks protest van de minister van Buitenlandse Zaken ging CfI door: niet veel later verrees Holland Village aan de rand van Jeruzalem.

“Je hebt het gevonden!” Sondra Baras opent haar voordeur met een brede glimlach. Even later, wijzend naar de tuin rondom haar huis, zegt ze: ‘Besef je wel dat er niets was toen we hier kwamen? We hebben alles zelf gebouwd en geplant.’ Baras, de oprichter en voormalig directeur van Christian Friends of Israeli Communities (CFOIC), woont in Karnei Shomron (“Hoorns van Samaria”).

Het is een van de oudere en grotere nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever, met een bevolking van iets meer dan tienduizend. Baras komt uit Ohio, maar verhuisde naar Israël en werd uiteindelijk in 1984 staatsburger. Een jaar later begon ze hier, samen met een groep Amerikaans-orthodoxe joden, aan de bouw van een nieuwe wijk. De rustige, groene straat is sindsdien haar thuis. Terwijl we plaatsnemen aan de grote, ronde tafel in haar woonkamer, verdwijnt ze de keuken in.

‘Jullie Nederlanders willen altijd koffie,’ zegt Baras, terwijl ze zelfgebakken cake en een paar kopjes koffie op tafel zet. ‘Ik drink alleen cola light.’ Ze legt uit hoe haar stichting christenen wil informeren over de situatie hier en geld wil inzamelen voor de bewoners van de nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever. De financiële steun van Christians for Israel aan kolonisten wordt deels via CFOIC besteed. Tot haar pensionering twee jaar geleden beheerde Baras alle inkomende internationale fondsen en begeleidde ze deze naar de meest behoeftige nederzettingen.

Internationale fondsenwerving is erg belangrijk, zegt Baras. Maar wie zijn de belangrijkste internationale partners? ‘Amerika en Nederland’, zegt ze resoluut. Dus Nederlandse steun is erg belangrijk? ‘We houden heel veel van hen’, zegt Baras. Christenen voor Israël is hierin een cruciale partner: volgens Baras hebben ze een ‘exclusieve relatie’.

Gevraagd waar het geld uit Nederland aan wordt besteed, somt de oprichter van CFOIC mechanisch op: ‘Voedselbonnen voor behoeftige gezinnen, zomerkampen, projecten voor kinderen met speciale behoeften, bejaardentehuizen in de wijken.’ En bouwprojecten? ‘Hmm, nee, CfI draagt ​​daar niet aan bij, voor zover ik weet.’ En hoe zit het met de nieuwe wijk in Revava die we twee dagen eerder bezochten? Baras is even stil en kijkt ons aandachtig aan: “Ja, ja, ja, dat hebben we gedaan. Dat was een eenmalig project voor Oekraïense vluchtelingen.”

Nadat Sondra ons nog een rondje zelfgebakken taart aanbiedt, zegt ze: “Zal ik jullie de bewakingskamer van Karnei Shomron laten zien?”

Twee mensen zitten achter een groot bureau in een kamer zonder ramen. De muren zijn bijna volledig bedekt met enorme schermen – negentien in totaal. Ze tonen livebeelden van tientallen bewakingscamera’s die zich vlakbij het hek rond Karnei Shomron bevinden, legt Baras uit. Ze wijst naar een scherm met een kaart met een reeks groene stippen, die de contouren van de nederzetting volgen. ‘Dat zijn sensoren op het hek: als er iets gebeurt, krijgen we hier een melding.’ Ze voegt eraan toe: ‘Negen van de tien keer is het een hond of een kat. Maar als het een mens is, bellen ze meteen het leger.’

24 uur per dag, elke dag, bemannen twee mensen de bewakingsruimte om de grenzen van de nederzetting te bewaken. Zo nu en dan rinkelt de telefoon wanneer een kolonist iets verdachts ziet en het wil melden. Ondertussen volgt een van de bewegingssensorcamera’s een man met een ezel die een kar trekt. Hij loopt over een verder verlaten weg. ‘Een Arabier,’ zegt Baras. ‘Hij is gezien, de camera’s hebben hem te pakken.’ De man wordt nauwlettend gevolgd terwijl hij en de ezel langzaam verder sjokken over de weg. ‘Voorlopig ziet hij er gewoon uit als een oude man,’ zegt Sondra waakzaam. Maar als de twee bewakingsagenten iets ‘verdachts’ opmerken, sturen ze het leger.

De internationale financiering van CFOIC wordt ook gebruikt voor dit soort beveiligingsprojecten, zegt Baras. Ze adviseert ook andere nederzettingen over het opzetten van beveiligingssystemen. ‘We financieren nooit wapens’, zegt ze nadrukkelijk. ‘Maar we leveren bijvoorbeeld wel camera’s, auto’s en drones.’

Een paar dagen later, vlak voor Revava, slaan we rechtsaf een smalle asfaltweg in. We slingeren door de smalle straatjes van een Palestijns dorp, dalen af ​​naar een vallei vol olijfboomgaarden en klimmen aan de andere kant weer omhoog via een rustige, kronkelende weg. Deze eindigt op het stadsplein van Deir Istiya, waar Jamal Faris ons opwacht.

Jamal, een vrolijke man die vloeiend Engels spreekt, studeerde een paar jaar in de VS voordat hij terugkeerde naar zijn dorp op de Westelijke Jordaanoever. Aan de rand van Deir Istiya ligt het familieland, zo’n zes hectare, dat zijn vader in de jaren vijftig kocht. In de decennia die volgden, plantte zijn vader olijf- en vijgenbomen, een moeizame klus die tot ver in de jaren tachtig duurde. Destijds, herinnert Jamal zich, konden ze gewoon lopen of zelfs rechtstreeks naar de olijfboomgaard rijden om de bomen te oogsten of te snoeien. Begin jaren negentig veranderde dat.

‘Ik herinner me de eerste kolonisten, die met hun caravans kwamen en zich aan de rand van het land van mijn vader vestigden’, zegt Jamal. ‘We konden niets tegen hen doen – ze lieten ons grotendeels met rust, en wij lieten het daarbij.’ In de daaropvolgende jaren verergerde het echter. ‘Er kwamen er steeds meer, en ze begonnen conflicten te zoeken’, zegt hij – tot het op een dag escaleerde. Gewapende kolonisten kwamen naar de olijfboomgaard en bonden zijn vader aan een boom vast, herinnert Jamal zich. ‘Ze lieten hem toekijken hoe ze honderden van onze bomen kapten.’

Een derde van de familieboomgaard ging verloren bij de aanval. Tegenwoordig is het stuk land dat direct grenst aan de muur van Revava te gevaarlijk voor Jamal om te betreden. De rest van de boomgaard bezoekt hij alleen onder begeleiding van mensenrechtenactivisten. ‘Ze bieden me bescherming, zodat ik tenminste niet tijdens de oogst word neergeschoten.’

Op 3 december 2024 zijn Jamal en een handvol werknemers en activisten aan het werk in de boomgaard van zijn familie: het is oogsttijd. Na twee uur, zo blijkt uit videobeelden, zeggen soldaten tegen de groep dat ze tweehonderd meter afstand moeten houden van de grens met de nederzetting. Jamal en de groep weigeren – omdat dit zou betekenen dat ze meerdere rijen bomen zouden moeten verlaten – en gaan door met oogsten.

Kort daarna belt de veiligheidschef van de nederzetting – een burger – Jamal om te zeggen dat hij hem persoonlijk zal neerschieten als hij niet vertrekt. ‘Ik heb hem gezegd: kom, kom en schiet me neer’, herinnert Jamal zich. Niet lang daarna arriveren soldaten, dit keer met een officieel militair bevel: de olijfgaard is aangewezen als ‘beperkte militaire zone’. Jamal en zijn groep moeten het gebied verlaten, anders zullen de soldaten hun vuurwapen gebruiken. Het incident past in een breder patroon: Palestijnse boeren in het Revava-gebied worden steeds vaker lastiggevallen, geïntimideerd en aangevallen door kolonisten en Israëlische soldaten.

Soms – schijnbaar willekeurig – houdt de Israëlische regering kolonisten in toom: een nieuwe nederzetting, of de uitbreiding van een bestaande nederzetting, wordt illegaal verklaard en in een opmerkelijke minderheid van de gevallen zelfs gesloopt. In zeldzame gevallen worden gewelddadige kolonisten voor de rechter gedaagd om formeel verantwoording af te leggen voor hun aanvallen op Palestijnen. In de praktijk kunnen de kolonisten echter rekenen op juridische en militaire dekking van de Israëlische regering. Mochten er ‘problemen’ zijn, zoals een Palestijnse burger die zijn land naast de nederzetting bewerkt, dan kunnen ze het leger om hulp vragen.

Zodra een nederzetting de eerste ontwikkelingsfasen heeft doorstaan ​​– en langzaam de essentiële kenmerken van een legitieme gemeenschap heeft verworven, zoals een supermarkt, een school en misschien een bakkerij – kan de Israëlische regering in stilte de nieuwe grenzen van hun territoriale expansie erkennen. Maar in de beginfase, terwijl de nederzetting zich nog ontwikkelt van een illegale opeenhoping van caravans op heuveltoppen tot een gevestigde gemeenschap, kan internationale steun een essentiële levensader zijn.

Dat geldt ook voor Revava. Volgens Bimkom, een Israëlische mensenrechtenorganisatie, is de bouw van de nieuwe, deels door Nederland gefinancierde wijk zelfs volgens de Israëlische wet illegaal. ‘Al deze gebouwen kregen in 2022 een sloopbevel van de Israëlische overheid’, zegt Alon Cohen Lifshitz van Bimkom. ‘Een deel van de wijk ligt op grond die onder beheer van de staat Israël valt, en een deel op privégrond van het dorp Deir Istiya.’

Een korte rit vanaf Deir Istiya brengt ons naar de grens van Jamals land. We stoppen langs de kant van de weg terwijl cementwagens voorbij razen. ‘Hier is het’, zegt hij. Voor ons is de aflopende heuvel bedekt met de olijfboomgaard van zijn familie, die zich uitstrekt tot aan het gebied waar kolonisten ooit honderden bomen hebben gekapt. Aan de rand van Jamals land rijst de hoge buitenmuur van Revava op. In slechts dertig jaar tijd zijn de woonwagens op de heuveltop uitgegroeid tot een bloeiende gemeenschap: meerdere scholen, een synagoge en een pizzeria bedienen een steeds groter aantal inwoners. Jamal gebaart naar zwaar materieel dat hard aan het werk is in de nederzetting.

‘Zie je dat? Dat hele stuk is nieuw.’ Zijn vinger wijst naar de Nederlandse wijk, op nog geen tweehonderd meter van Jamals boomgaard. Hij vreest dat de volgende nederzettingsuitbreiding op zijn familiegrond zal worden gebouwd. ‘Kolonisten zijn de ergste’, zegt hij. ‘Soldaten hebben regels waaraan ze zich moeten houden. Maar kolonisten? Die mogen ons martelen als ze willen.’

Als je een recente kaart naast een kaart uit bijvoorbeeld de jaren zeventig of tachtig legt, is meteen duidelijk hoeveel nederzettingen er op de Westelijke Jordaanoever zijn bijgekomen. De ooit zorgvuldig getrokken grenzen tussen Israël en Palestina worden bezaaid en onderbroken door exclaves en enclaves, wat de toch al onvergelijkbaar complexe territoriale indeling nog ingewikkelder maakt. Die indeling is des te duidelijker voor wie over en langs de met nederzettingen bezaaide heuvels reist: overal hangen felgele vlaggen, er zijn talloze controleposten en torenhoge hekken worden bekroond door gloednieuw prikkeldraad dat glinstert in de zon.

In de taal van de kolonisten: ze hebben Palestina al met succes uitgewist: de Westelijke Jordaanoever wordt ‘Judea en Samaria’ genoemd, Palestijnen zijn ‘Arabieren’ of ’terroristen’. Omgekeerd zijn nederzettingen ‘dorpen’ en kolonisten ‘pioniers’.

‘Sjabbat sjalom, aan al onze vrienden over de hele wereld!’ Het is 29 november 2024 en Nati Rom filmt zichzelf met zijn telefoon. Gekleed in legeruniform staat hij naast zijn bulldozer in Noord-Gaza. ‘We zullen er alles aan doen om verlossing te brengen hier in Jabalia’, vervolgt hij. Hij draait zich langzaam om en laat met een glimlach een volledig verwoeste stad op de achtergrond zien.

Rom is reservist bij de Israëlische Defensiemacht (IDF). Wanneer hij niet met zijn bataljon in Gaza is, werkt hij als advocaat. Tot zijn cliënten behoren enkele van de meest extreemrechtse Israëlische kolonisten. Het afgelopen jaar speelden zijn verdachten een rol in spraakmakende zaken die in het buitenland de krantenkoppen haalden. Hij verleende rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan extremisten die hulpkonvooien op weg naar Gaza aanvielen en beschadigden, en aan IDF-soldaten die beschuldigd werden van groepsverkrachting van Palestijnse gevangenen. Het zijn echter niet alleen de zaken die in de belangstelling staan: een van zijn belangrijkste expertisegebieden is het verkrijgen – en verdedigen – van wapenvergunningen.

Naast zijn advocatenpraktijk en militaire dienst, reist Rom al meer dan tien jaar de wereld rond om geld in te zamelen voor christenen die gepassioneerd zijn door ‘Judea en Samaria’. In 2023 haalde Rom minstens 300.000 dollar op voor zijn ‘pioniers’ op de Westelijke Jordaanoever. Om het zijn donateurs gemakkelijk te maken, richtte hij twee liefdadigheidsinstellingen buiten Israël op. De eerste is geregistreerd in Florence, Texas (1.136 inwoners), de andere in het rustige stadje Reeuwijk, tussen Rotterdam en Utrecht.

De Nederlandse stichting dient als kanaal voor bijna alle Europese fondsen die bestemd zijn voor Rom en zijn missie: ‘het beschermen van het hartland van Israël’. Het budget verdrievoudigde in 2023 meer dan en bracht zo’n 85.000 euro op. Tegen het einde van dat jaar droeg Christenen voor Israël ook rechtstreeks bij aan Roms Israëlische stichting.

In een van de video’s die geüpload zijn naar de website van zijn stichting Israëlisch Hartland, ligt een groep van vijftien mannen – de helft in burger – in een kleine, verlaten steengroeve. Het is een paar dagen na 7 oktober en Rom, die de video opneemt, vertelt: ‘We trainen veel nieuwe soldaten.’ De mannen, allemaal bewapend met een aanvalsgeweer, krijgen het bevel om te schieten. Tientallen kogels vliegen richting de andere kant van de kuil en doorboren de oefendoelen. Stof- en zandwolken verschijnen waar de kogels de achterwand raken.

Nati Rom woont in Esh Kodesh (‘Heilig Vuur’), ​​een buitenpost die zelfs volgens de Israëlische wet illegaal is, op korte afstand van Nablus. We willen weten waar de Nederlandse donaties voor de ‘pioniers’ op de Westelijke Jordaanoever terechtkomen. We bellen Rom om een ​​afspraak te maken, of zelfs maar een telefoontje, maar tevergeefs. ‘Ik spreek niet met de internationale pers’, zegt hij. Tientallen vervolgberichten en telefoontjes blijven onbeantwoord.

“Albert”

We besluiten undercover te gaan als een rijke, Nederlandse christelijke weldoener: Albert Dijkstra, een man die een klein fortuin heeft geërfd en de stichting Israel Heartland wil steunen. Eenmaal terug in Nederland bellen we Arjen Domburg, de man die vanuit Reeuwijk de stichting runt. Domburg, een spraakzame en vriendelijke man, wordt terughoudend als we vragen of er geld aan wapens wordt uitgegeven: ‘Nee, nee, dat soort dingen doen we eigenlijk niet.’ Hij is bereid om Rom en ‘Albert’ te bellen om uitgebreid te bespreken waar zijn donatie het beste voor gebruikt kan worden.

Twee dagen later belt Nati Rom, terwijl hij zich voorbereidt om met zijn bataljon terug te keren naar Gaza. Geld inzamelen voor kleine, irrelevante projecten – barbecues voor IDF-soldaten, bloemen voor Jeruzalem – is makkelijk, zegt hij.

Maar het vinden van donateurs voor ‘het echte werk’ is anders. De pioniers in Judea en Samaria zijn degenen die de steun het hardst nodig hebben, benadrukt hij, omdat zij het ‘strategische en belangrijke’ werk doen. Donateurs zoals ‘Albert’ kunnen precies die gemeenschappen helpen, legt Rom uit: ‘Camera’s, pepperspray en pistolen’ behoren tot hun dringende veiligheidsbehoeften. ‘Een van de dingen die we bijvoorbeeld kunnen doen, is pistolen subsidiëren’, vervolgt hij. ‘We hoeven niet de volledige prijs te subsidiëren, maar ongeveer de helft, of misschien wel driekwart.’

Rom heeft ook geld nodig voor een ander project – een project dat sinds vorig jaar in grote problemen is geraakt. De Europese Unie heeft sancties opgelegd aan verschillende gewelddadige kolonisten en verbiedt Europese burgers en bedrijven hen op welke manier dan ook te steunen, wat Roms pogingen om Europese fondsen hun kant op te krijgen belemmert. ‘Maar tussen jou en mij – we kennen elkaar nog niet – dát is de reden waarom ik voedselkaarten ben gaan gebruiken.

Ze zijn niet alleen voor voedsel, je kunt ze in wel honderd winkels in Israël gebruiken, bijvoorbeeld om gereedschap te kopen.’ Wanneer ‘Albert’ vraagt ​​of Rom zoiets heeft bedacht om sancties te ontduiken, antwoordt hij vol vertrouwen: ‘Ja, precies.’

Voor andere projecten houdt Rom het liever ‘buiten de boeken’. Contant geld is het beste, herhaalt hij meerdere keren. Zo kan hij doen wat hij wil, en één ding moet duidelijk zijn: ‘Ik doe niet aan bloemen.’ Contant geld geeft Rom de ruimte om vrij uit te geven. ‘Ik kan in mijn Israëlische ngo niet schrijven: “subsidie ​​voor pistolen voor pioniers”. Zelfs als ik huizen bouw’, zegt hij, doelend op huisvesting voor kolonisten, ‘is het makkelijker’.

We hangen op en bellen meteen naar Domburg, doen alsof we een enthousiaste Albert zijn. ‘We hebben net met Rom afgesproken dat onze donatie bestemd is voor camera’s, subsidies voor vuurwapens en een quad. Kun je dat meteen overmaken en zorgen dat het aan die drie dingen wordt besteed?’, vraagt ​​’Albert’. Domburg: ‘Honderd procent van het geld maak ik meteen over naar de stichting van Nati, dan kan hij het direct gebruiken.’

Eén ding is echter zeker: het zal voor Domburg lastig worden om ‘Albert’ precies op de hoogte te houden van alle aankopen. ‘Camera’s en quads kan ik zo noemen. “Vuurwapens” zal ik nooit gebruiken, op internet’, zegt hij. ‘Die dingen krijg zelfs ik niet te zien.’

Na het gesprek met Rom vraagt ​​’Albert’ zich af of het misschien beter is om contant te doneren. Maar hoe komt het geld dan bij Rom terecht? Domburg legt vrolijk uit: hij kan rekenen op een netwerk van trouwe Israël-aanhangers die regelmatig het land bezoeken en bereid zijn een koffer vol geld mee te nemen. ‘Ik vertrouw ze voor de volle honderd procent. Ik zeg tegen Nati: die of die is onderweg, en hij heeft 10.000 euro bij zich. Dan is het gewoon een kwestie van bij elkaar komen, een kop koffie drinken, het geld tellen en dan is alles goed.’

Zowel Rom als Domburg zijn met Nederlands geld naar Israël gereisd. ‘Een paar jaar geleden, toen Rom in Nederland was om samen met Christenen voor Israël een paar lezingen te geven, hielden we drie avonden een inzamelingsactie. Op één avond waren er vijfhonderd mensen aanwezig’, herinnert Domburg zich. ‘In zo’n situatie stapelt het geld zich snel op.’ In die gevallen werd het geld wel aan Rom overhandigd, maar niet voordat hij een paar documenten voor de belasting had ondertekend, ‘waardoor er in feite een geldstroom ontstond – en dat wil je natuurlijk voorkomen.’

‘Albert’ stelt voor om de donatie toch via een bankoverschrijving te regelen, wat Domburg prima vindt. Hij waarschuwt meteen: houd de overschrijvingsomschrijving zo neutraal mogelijk. ‘Ik heb al eerder problemen gehad.’ Een donateur had ‘ballistische bril’ in de betalingsomschrijving geschreven, waardoor de melding werd geblokkeerd, vertelt Domburg. ‘Bunq [een Nederlandse online bank] is er meteen bovenop gesprongen.’

Domburg is hoorbaar zenuwachtig over de problemen met zijn bank. ‘Alleen al een rekening openen was een enorme klus.’ Na drie mislukte pogingen bij verschillende banken had hij eindelijk geluk met Bunq. ‘Na veel gebed en een wonder kregen we ineens een rekening. De eigenaar van Bunq is een Turk (oprichter en directeur Ali Niknam is een in Canada geboren Nederlandse ondernemer met Iraanse roots, red.), dus hij zal niet zo blij met ons zijn,’ zegt Domburg, om er terloops aan toe te voegen: ‘Of misschien wel. Je weet maar nooit.’

‘Oh, en weet je dat onze stichting een charitatieve status heeft?’, merkt Domburg aan het einde van ons gesprek op. ‘Fiscaal gezien zou dat interessant kunnen zijn’, doelend op de kortingen die donateurs aan Israel Heartland kunnen aanvragen. Nadat we hebben opgehangen, stuurt hij ‘Albert’ een e-mail met een passende omschrijving voor zijn aanzienlijke storting aan de Israel Heartland Foundation: ‘donatie voor aankoop quad met camera etc.’. Daaronder merkt Domburg op: ‘De omschrijving hierboven is voor jou overduidelijk, maar voor mensen die Israël haten dubbelzinnig genoeg.’

‘Dit is een hele reeks mensenrechtenschendingen’, zegt Anne de Jong, universitair hoofddocent Antropologie aan de Universiteit van Amsterdam, gespecialiseerd in het conflict op de Westelijke Jordaanoever. ‘Ten eerste mogen Israëlische kolonisten geen land in de bezette gebieden onteigenen, laat staan ​​er huizen bouwen. Dat schendt ook de individuele mensenrechten, namelijk die van de Palestijnen die hun land verliezen.’

Het bewapenen en steunen van deze kolonisten draagt ​​niet alleen bij aan mensenrechtenschendingen, benadrukt De Jong, ‘maar maakt je ook medeplichtig aan de wetteloze agressie van kolonisten en hun eenzijdige gewapende overvallen, bedreigingen, afpersing en zelfs moord.’

‘Het moet duidelijk zijn dat je als kolonist niet snel gestraft wordt’, voegt ze eraan toe. De kolonisten die Nati Rom als advocaat heeft gesteund, zijn onder andere gestraft voor hun betrokkenheid bij dodelijke aanvallen op Palestijnen en het leiden van een gewelddadige pogrom in een Palestijns dorp, waardoor tientallen families van hun land werden verdreven.

Maar zelfs de voedselbonnen – de bonnen die Rom uitdeelt aan gesanctioneerde kolonisten – zijn overduidelijk illegaal. ‘Het is een regelrechte schending van de Europese sancties als je vouchers verstrekt aan gesanctioneerde kolonisten’, zegt Yvo Amar, advocaat en expert op het gebied van sancties. Sancties tegen een individu of organisatie houden in dat er geen geld of zogenaamde ‘economische middelen’ aan hen verstrekt mogen worden. ‘Dat betekent alles wat ook maar enige waarde heeft’, legt Amar uit.

In een schriftelijke reactie stelt Nati Rom dat zijn stichting nooit donaties ‘buiten de boeken’ of contant geld van Christians for Israel heeft ontvangen. ‘Ze hebben nooit voor wapens gedoneerd en zullen dat ook nooit doen. Dit zijn de feiten. Wij handelen volledig volgens de Israëlische wet, in al ons werk.’

In antwoord op onze vragen schrijft Arjen Domburg: ‘Als stichting hebben wij niets illegaals gedaan en zijn wij ook niet van plan dit in de toekomst te doen. Het bovenstaande betekent automatisch dat wij nooit geld hebben gedoneerd buiten de boeken om en/of voor de aankoop van vuurwapens.’

Volgens Sara van Oordt, woordvoerder van Christenen voor Israël, heeft haar organisatie nooit wapenaankopen gefinancierd en zal de organisatie de financiering van Nati Rom tot nader order stopzetten. Over de immigrantenwijk in Revava, waarvoor haar organisatie 300.000 euro beschikbaar stelde, zegt ze: ‘Er is inderdaad een claim’, doelend op de Palestijnse landeigenaar, ‘maar die is nooit voor de rechter gebracht.’ Mocht een Israëlische rechtbank ooit in het voordeel van de Palestijnse eiser beslissen, dan zal Christenen voor Israël ‘de huizen verplaatsen’.

Van Oordt voegt eraan toe dat Jamals situatie haar ‘aangrijpt’. Over de acties en uitspraken van organisaties die Christenen voor Israël financiert, zegt ze: ‘Het is goed dat we scherp worden gehouden’, maar ze kan niet beloven dat ze in de toekomst geen fouten meer zullen maken: ‘Het is een heel ingewikkeld deel van de wereld.’

This publication was made possible with financial support from the Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten and the Postcode Loterij Fonds.

De Nederlandse bank Bunq zegt geen commentaar te kunnen geven op individuele gevallen, maar stelt wel dat de stichting in eerste instantie humanitaire activiteiten in haar rekeningomschrijving had opgenomen, op basis waarvan ze aanvankelijk als klant werd geaccepteerd en een bankrekening kreeg toegewezen. ‘Hun doelstellingen lijken later te zijn gewijzigd, zonder ons daarvan op de hoogte te stellen’, aldus een woordvoerder van Bunq, die eraan toevoegt dat het financieren van wapenaankopen in strijd is met hun criteria voor nieuwe klanten.

Shoresh, een van de stichtingen die kolonistenprojecten op de Westelijke Jordaanoever financiert, zegt in een schriftelijke verklaring dat het voor hen niet uitmaakt ‘waar de mensen in Israël wonen, wat ze geloven of wat hun politieke voorkeuren zijn. Het is steun aan de Joden in Israël.’



Source link

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *