“Als het echt onmogelijk was om over zulke dingen te praten, zouden geliberaliseerde samenlevingen met een hoge immigratie nu geen stappen ondernemen om het huwelijk tussen neven en nichten te verbieden.”
Eén reden lijkt te zijn dat de twee pijlers van Syeds betoog onbeschaamde sociaal-conservatieven en verlegen, verstandige centristische types op een ongebruikelijke manier bij elkaar brengen. Voor degenen in de laatste, veel grotere categorie – die normaal gesproken op hun hoede zijn voor een discours waarin subjectieve Britse of westerse waarden expliciet tegenover die van immigranten worden geplaatst – is er het objectieve schild van wetenschappelijke gegevens om hen te beschermen tegen zorgen over beschuldigingen van racisme. Zolang we technisch klinkende woorden als ‘homozygotie’ en ‘autosomale overervingspatronen’ gebruiken en kwantificeerbare gezondheidsrisico’s voor fysieke lichamen inschatten, lijkt het duidelijk dat we ons in de wereld van rationaliteit en data bevinden – en wie zou daar tegenin kunnen gaan? ? En aangezien lichamelijke gezondheid, in de fundamentele zin van het vrij zijn van ernstige ziekten, een voorwaarde is om bijna al het andere te kunnen doen, is het moeilijk een hedendaags waardensysteem voor te stellen dat het belang ervan niet zou onderkennen.
Maar net omdat de erkenning van een ziektevrije gezondheid als een basisgoed fundamenteel is voor de meest denkbare wereldbeelden, kom je er niet ver mee in het formuleren van een positieve morele visie op de samenleving; en het zal ook niet veel materiaal opleveren voor cultuurkritiek. De uitspraak van David Hume dat je niet een ‘zou moeten’ uit een ‘is’ kunt afleiden is niet helemaal juist: sommige activiteiten zijn duidelijk slecht voor ons en beperken het welzijn, gegeven feiten over de menselijke natuur (het contact met andere mensen ernstig beperken, bijvoorbeeld het grootste deel van de dag naar schermen in donkere kamers staren; jezelf uithongeren, of fysiek gezond vlees afsnijden). Maar wat waar is, is dat de aanbevelingen die daaruit voortkomen niet erg gedetailleerd zullen zijn en zich vooral zullen beperken tot de dingen die niet mogen.
Als we ondertussen kijken naar de meer expliciete culturele argumenten die Syed naar voren heeft gebracht, lijkt het erop dat ook deze bedoeld zijn om nerveuze ingewijden aan te trekken in de kunst van het opkomen voor een specifiek Britse manier van leven. Want bij nader inzien zweven ze vooral in het domein van het abstracte. Zoals opgemerkt zijn er zorgen over ‘klankachtigheid’ en ‘insulariteit’ en de negatieve gevolgen voor de ‘integratie’ met de mainstream, waarbij slechts beperkte pogingen worden gedaan om specifieke verwerpelijke praktijken zoals gedwongen huwelijken of VGV te benoemen. En misschien helpt deze mate van afstand tot onaangename bijzonderheden beginnende sociaal-conservatieven, die behoedzaam hun tenen in beladen cultuuroorlogen steken, om minder het gevoel te krijgen dat ze verwikkeld zijn in een frontale confrontatie.
Maar tegelijkertijd dreigt deze nog vage kritiek het badwater te vertroebelen en zo het kind te verliezen. Want – zoals al lang wordt betoogd door postliberale denkers en nu zelfs voor burgers duidelijk wordt – het ‘kies je eigen avontuur’ neoliberalisme dat we nu in een groot deel van Groot-Brittannië hebben, terwijl het doet alsof het waardenneutraal is in het publieke domein. , is eigenlijk partijdig als de hel. Hoewel het liberalisme theoretisch gesproken pretendeert geen enkele subjectieve opvatting van het goede te begunstigen, hebben elementen van de Britse ‘mainstream’ in de praktijk de neiging om kwaadaardig onpersoonlijke activiteiten te verdedigen (het vervangen van geschoolde werknemers door machines, het opbreken van moederlichamen voor draagmoederschapsonderdelen, het ‘assisteren’ kwetsbare en kwetsbare mensen om te sterven, enz.), terwijl ze tegelijkertijd het soort instellingen ondermijnen die het lokale sociale leven voor velen verrijken (kleine bedrijven, openbare bibliotheken en zwembaden, pubs, kerkelijke gemeenten, enz.).
Een groot deel van deze verwoestingen wordt expliciet gedaan in naam van het secularisme, niet in de naam van religie. En in deze context gaat een beetje ‘klankachtigheid’ en ‘insulariteit’ onder dissidenten gepaard – of in ieder geval, als het positiever wordt omgedoopt tot ‘solidariteit tonen’ en ‘sterke morele grenzen bouwen tegen het heersende neoliberale tij in’. Vakbonden, parochies en politieke basisorganisaties kunnen ook clan-achtig en insulair zijn, zowel in goede als in slechte opzichten, maar als samenleving zouden we zonder hen zeker veel slechter af zijn.
Hoe preuts sommige zich herstellende liberalen ook zijn om de praktijken van immigranten rechtstreeks te bekritiseren, toch bestaat de verleiding om een beetje uit te zoomen alvorens te mikken, in de hoop dat een deel van het algemene argument dan bij de juiste doelen blijft hangen. Maar het gevaar is dat waardevolle dingen door eigen vuur worden vernietigd. Letterlijk incestueuze gemeenschappen vormen zeker een probleem voor de Britse samenleving, maar metaforisch gezien kunnen incestueuze gemeenschappen dat wel of niet zijn: het hangt allemaal af van wat daar precies gebeurt. Als we niet willen dat Britse moslimmeisjes gedwongen worden tot huwelijken, genitaal verminkt worden of geslagen worden vanwege vermeende afvalligheid, zijn er snellere en minder dubbelzinnige manieren om dat te zeggen.